Insecten op macro
In Nederland leven er zo’n 20.000 soorten insecten. Wereldwijd zijn dat er meer dan een miljoen. Van alle diersoorten behoort driekwart tot het rijk der insecten. Genoeg te fotograferen dus!
Over insecten
Wie levende organismen wil fotograferen zal zich in meer of mindere mate toch moeten verdiepen in de kenmerken van dat organisme. Z0 ook met insecten. Wie in oktober een oranjetipje wil fotograferen, zal bedrogen uitkomen in Nederland.
Je kunt natuurlijk in het wilde weg op pad gaan en fotograferen wat je toevallig tegenkomt. Niets mis mee, maar meestal is het handiger om met een doel op pad te gaan en daar wat voorwerk voor te doen.
Het weer
Het weer speelt uiteraard een hele belangrijke rol. Buienradar (of een andere weerapp) is je beste vriend. Harde wind maakt het lastig een insect te fotograferen, maar ook neerslag en temperatuur zijn belangrijke parameters om in de gaten te houden. Vlinders vliegen bijvoorbeeld niet beneden een bepaalde temperatuur. Een insect kan wel mooi vrij zitten op een grasspriet, maar als die spriet alleen maar heen en weer waait is het knap lastig een scherpe foto te maken. Regendruppels op een insect zijn mooi, maar insecten verschuilen zich ook graag voor de regen. Regen voor je apparatuur is bovendien ook niet prettig.
Natuurlijk habitat
Als je weet welk insect je wil fotograferen, is het ook handig om te weten wat de natuurlijke leefomgeving is van dat insect. Een dagpauwoog vind ik in mijn eigen achtertuin wel, maar voor een oranjetipje zal ik toch echt wat pinksterbloemen in het bos moeten opzoeken. Google dus eerst waar je je onderwerp kunt tegenkomen. Veel insecten hebben een zgn. waardplant; een plant die noodzakelijk is voor de ontwikkeling van het insect. Zoek dus naar plaatsen waar je de waardplant kunt vinden.
Gedrag
Insecten zijn en blijven wilde dieren. Om de kans op een leuke foto te vergroten, is het raadzaam je een beetje te verdiepen in het gedrag van je onderwerp. De website van de Vlinderstichting is een goed startpunt als het gaat om vlinders en libellen, maar ook de website van het IVN bevat een hoop informatie. En uiteraard is er veel te vinden op Google.
Naast alle informatie kun je het succes ook vergroten door zelf het insect een beetje te observeren. Zo kun je bijvoorbeeld vliegpatronen ontdekken, of het plekje spotten waar het insect vaak op gaat zitten. Met geduld en oplettendheid vergroot je de kans op een mooi(ere) foto.
Oranjetipje (m) op zijn waardplant; de pinksterbloem. Het mannetje heeft oranje vleugeltipjes, bij het vrouwtje zijn ze grijs. De vlinder heeft een prachtig gemarmerde onderkant van de vleugels. De vlinder vliegt van eind maart tot begin mei en heeft een korte levensspanne. Het is geen overwinteraar, zoals de dagpauwoog dat bijvoorbeeld wel is. Op de pinksterbloem is een oranje puntje te zien, het eitje van de vlinder.
Canon EOS 6D MarkII met Canon EF 100-400mm L IS USM
ISO: 250, diafragma: f/5.6, sluitertijd: 1/2500 sec.
Kegelbijvlieg op de bloesem, eind maart. Tijdens mooie dagen zie je de eerste insecten alweer rondvliegen. Is het iets kouder, dan zitten ze vaak wat langer stil. Dat doen ze ook als ze volop aan het snacken zijn, zoals dit exemplaar doet. Hij zit onder de nectar.
Canon EOS 6D MarkII met Canon EF 1000mm macro L IS USM
ISO: 500, diafragma: f/8, sluitertijd: 1/400 sec.
Bloedrode heidelibel. Libellen vind je in veel kleuren en op veel plekken. Het zijn prachtige tere insecten met details die je alleen van heel dichtbij ziet.
Canon EOS 6D MarkII met Canon EF 1000mm macro L IS USM
ISO: 320, diafragma: f/4, sluitertijd: 1/1000 sec.
Kleine rode weekschild, die prachtig afsteekt tegen de groene achtergrond en de witte bloem. Hij zit onder de gele nectar, waar hij veelvuldig van snackte. Het is een beestje die je pas echt goed ziet als je er met je neus bovenop zit, of in dit geval, met je lens.
Canon EOS 6D MarkII met Canon EF 1000mm macro L IS USM
ISO: 320, diafragma: f/4, sluitertijd: 1/2500 sec.
Apparatuur
Insecten fotograferen we over het algemeen op macroniveau of we maken een close-up. Voor het eerste is een macrolens vereist, voor het tweede is een telelens aan te raden. Welk soort objectief je kiest, hangt ook af van het insect. Het ene insect is benaderbaarder dan het andere. Meer over het verschil tussen macro en close-up schreef ik al eens in een andere blog.
De camera
In theorie kun je met elke camera (van smartphone tot DSLR) macrofoto’s maken. Toch zul je zien dat het resultaat anders is met een vaste lens op smartphones en compactcamera’s dan met een aparte macrolens. Een compactcamera heeft over het algemeen een speciale macrostand. Daarmee wordt het diafragma zover mogelijk open gezet (daarover later nog meer) om het onderwerp toch zoveel mogelijk vrij te krijgen van de achtergrond. Smartphones hebben die optie tegenwoordig ook vaak.
Ook de systeemcamera’s en spiegelreflexcamera’s (DSLR’s) hebben soms nog een aparte macrostand die je helpt met je instellingen.
Het objectief
Het artikel gaat eigenlijk over macrofotografie van insecten, maar het is interessant om ook de close-ups mee te nemen, omdat het onderscheid bij het eindresultaat soms niet te zien is.
De telelens
Met een telelens kom je weliswaar niet fysiek dichtbij het insect, maar je kunt het insect wel dichterbij halen. Hoe meer millimeters, hoe dichterbij je insect is. Bij compactcamera’s houdt het in dat je zover mogelijk inzoomt. Het grote nadeel van een telelens is de scherpstelafstand. Je zult vaak moeten croppen om een betere compositie te krijgen. Daar tegenover staat wel dat je het insect minder verstoord en je zo de kans krijgt op een goede foto. Er zijn insecten die zo schuw zijn, dat je niet anders kunt dan ze met een telelens te fotograferen.
De macrolens
De macrolens is ervoor gemaakt om dichtbij je onderwerp te komen. Het objectief heeft een korte scherpstelafstand. Macrolenzen kunnen vaak tot een heel groot diafragma (f/2.8 of zelfs nog groter) en daardoor kun je een hele kleine scherptediepte creëeren, oftewel een hele wazige achtergrond waardoor je onderwerp mooi vrij komt van de omgeving. Kanttekening hierbij is wel dat je er goed op moet letten dat je insect niet stiekem een stapje naar voren of naar achteren doet en uit je scherpstelgebied stapt, waardoor je een onscherp onderwerp hebt. Macrolenzen heb je met en zonder beeldstabilisatie. Zonder beeldstabilisatie zijn ze goedkoper. Beeldstabilisatie helpt je met behulp van stabilisatoren in het objectief om het beeld stil(ler) te houden. Met een objectief zonder beeldstabilisatie zul je eerder een statief (eenpoot of driepoot) nodig hebben om goed scherp te kunnen blijven stellen op het onderwerp.
Macrolenzen zijn altijd prime-lenzen, oftewel lenzen met een vast brandpunt. Veel voorkomend is 100 mm.
Statieven
Ik benoemde het net al even vluchtig: het statief. Bij macrofotografie is een statief heel handig, omdat je soms scherp moet stellen met een hele kleine scherptediepte en je met een minieme beweging al het onderwerp buiten het scherpstelgebied hebt zitten. Een statief is echter vooral handig bij onderwerpen die niet (of nauwelijks) bewegen. Het werkt prima bij een vlinder die door de kou niet kan vliegen of nog lekker zit op te drogen. Bij bewegende insecten is de kans echter groot dat hij al gevlogen is voordat jij je statief goed hebt ingesteld. Een eenpoot maakt je flexibeler en geeft toch ondersteuning, maar ik geef over het algemeen de voorkeur aan fotograferen zonder statief, maar met een objectief met beeldstabilisatie. Een korte sluitertijd maakt de kans op bewegingsonscherpte kleiner. Een statief is in mijn optiek dus niet essentieel voor macrofotografie bij insecten.
Flitsers
Het gebruik van een flitser kan nuttig zijn bij macrofotografie. Niet alleen bij weinig licht, maar ook om bijvoorbeeld een schaduw in te flitsen of een mooie lichtinval te creëeren. In de basis kun je daarvoor twee typen flitsers gebruiken:
De reportageflitser
De reportageflitser is denk ik het type flitser wat de meeste mensen voor ogen hebben als ze denken aan een flitser. De reportageflitser bevestig je bovenop je camera en hiermee kun je rechtstreeks op je onderwerp flitsen, maar veel flitsers hebben ook de mogelijkheid om de kop te kantelen of draaien, waardoor je het licht via een andere hoek kan laten komen en indirect kunt flitsen. Dit geeft een wat natuurlijker effect dan rechtstreeks flitsen.
Er zijn nog steeds camera’s met een ingebouwde flitser, wat te vergelijken is met een reportageflitser. Deze flitsers zijn echter vrij zwak en kunnen bovendien alleen rechtstreeks op het onderwerp flitsen.
De ringflitser (macro flitser)
De ringflitser, ook wel macro flitser genoemd, is een ringvormige flitser die je op je objectief bevestigd en licht geeft rondom je objectief. De ringflitser geeft een schaduwloos licht en is ideaal voor het fotograferen dicht op je onderwerp. Een ringflitser brengt subtiel licht over op het onderwerp, waardoor details beter in beeld komen.
Let er wel op dat je geen verstoring veroorzaakt met je flitser.
Oranjetipje (m), gefotografeerd met de telelens. Het beestje is vrij schuw en laat je niet gemakkelijk dichtbij komen met de macrolens. Omdat de begroeiing in de tijd van het jaar dat de vlinder actief is, nog laag is, is het gemakkelijker om hem toch mooi vrij te krijgen van de omgeving.
Canon EOS 7D MarkII met Canon EF 100-400mm L IS USM
ISO: 400, diafragma: f/8, sluitertijd: 1/160 sec.
Kleine vuurvlinder op een grasspriet. Dit is een goed voorbeeld waarbij inflitsen de storende schaduw op het lijfje had opgelicht. Ook deze foto is gemaakt met een telelens.
Canon EOS 6D MarkI met Canon EF 1000-400mm L IS USM
ISO: 200, diafragma: f/5.6, sluitertijd: 1/1000 sec.
Bandzweefvlieg in de achtertuin. Door het grote diafragma is door minimale beweging (van mezelf of de vlieg) de scherpte net achter de kop komen te liggen. Een statief had in elk geval mijn eigen beweging weggenomen.
Canon EOS 6D MarkII met Canon EF 1000mm macro L IS USM
ISO: 500, diafragma: f/5, sluitertijd: 1/320 sec.
Icarusblauwtje op een rietstengel. We zagen al dat je met een telelens je onderwerp nog vrij groot in beeld kunt krijgen. Hier zien we dat je met een macrolens niet altijd bovenop het onderwerp hoeft te gaan zitten. Ondanks de afstand zien we nog steeds méér details dan met het blote oog.
Canon EOS 6D MarkII met Canon EF 1000mm macro L IS USM
ISO: 500, diafragma: f/2.8, sluitertijd: 1/2000 sec.
Belichting
Zoals bij elke vorm van fotografie is belichting enorm belangrijk. De belichting kent drie componenten: de ISO-waarde, de sluitertijd en het diafragma. Dit wordt de belichtingsdriehoek genoemd. Belangrijkste vuistregel bij de belichtingsdriehoek is dat als je één van de waardes veranderd, je ook de andere twee aan moet passen.
ISO-waarde
De ISO-waarde geeft de lichtgevoeligheid van de sensor aan. De sensor vangt het beeld op. Hoe hoger de ISO-waarde, hoe meer licht de sensor opvangt. Hou wel rekening met de ontwikkeling van ruis op je foto bij een hogere ISO-waarde. Afhankelijk van de kwaliteit van je camera en de grootte van je sensor moet je bij een waarde boven de 800 rekening houden met ruis. Bij macrofotografie is de kans groot dat je voor een mooie compensatie je foto wat bij moet snijden (croppen), waardoor ruis zichtbaarder wordt.
De sluitertijd
De sluitertijd is de tijdsduur waarin de sluiter open staat. Hoe langer de sluiter open staat, hoe meer licht er op de sensor valt en hoe lichter het beeld dus wordt. Andersom dus: hoe korter de sluiter open staat, hoe donkerder het beeld. Bij de sluitertijd is het belangrijk om op te letten op bewegingsonscherpte; onscherpte die ontstaat door ongewenste beweging. Ongewenste bewegingen ontstaan vaak door het fotograferen uit de hand, maar ook natuurelementen zoals wind spelen daarin een rol, en in dit geval ook het insect. Je hebt ook gewenste bewegingen, zoals de beweging van water of beweging van de vleugeltjes van een insect in vlucht. Bij het fotograferen vanaf een statief kun je een langere sluitertijd gebruiken omdat je, door het statief, zelf geen bewegingsonscherpte veroorzaakt. Bij macrofotografie heb je echter al gauw bewegingsonscherpte door een klein briesje of beweging van het onderwerp zelf. Bij fotografie vanuit de hand zul je sowieso voor een kortere sluitertijd moeten kiezen. Vuistregel voor het vaststellen van de maximale sluitertijd waarbij je nog uit de losse hand kunt fotograferen luidt als volgt: 1 gedeeld door het aantal millimeters van het objectief. In het geval van een 100mm macrolens is de maximale sluitertijd dus 1/100 oftewel 1/100 van een seconde. Je zult echter in het veld ook de omstandigheden mee moeten wegen in de keuze voor de sluitertijd.
Diafragma
Het diafragma is de opening waardoor het licht naar binnenkomt. Hoe groter het diafragma, hoe meer licht er op de sensor kan komen. Hoe kleiner het diafragma, hoe minder licht er op de sensor komt. Hoe lager het getal, hoe groter het diafragma.
Het diafragma is onderdeel van de belichting, maar bepaalt ook de scherptediepte van je beeld. De scherptediepte is de ruimte op de foto die scherp is. Hoe groter het diafragma, hoe kleiner de scherptediepte. Bij landschapsfotografie heb je een hele grote scherptediepte, vaak zijn alle delen van de foto scherp. Bij macrofotografie wil je het onderwerp losmaken van de achtergrond en uitlichten, daarbij heb je een veel kleinere scherptediepte nodig.
De belangrijkste regel is dat de ogen van een dier (of mens) scherp zijn. Afhankelijk van je compositie kun je ervoor kiezen om het hele insect scherp te krijgen, of juist een deel van het insect, zoals de kop, scherp uit te lichten. Wind en beweging van het insect zijn belangrijke factoren. Hoe groter je diafragma, hoe sneller je onderwerp buiten het scherp gestelde gebied valt. Andersom geldt natuurlijk dat een kleiner diafragma zorgt voor meer scherpte op de voor- en achtergrond en dus een onrustiger beeld kan geven. Vaak is het uitproberen wat de ideale diafragma-grootte is. Hoe meer je hiermee oefent, hoe makkelijker je het kunt inschatten.
Bij macrofotografie bepaalt het diafragma vaak een groot deel van de compositie, daar zul je de sluitertijd en de ISO-waarde op aan moeten passen. Veel camera’s hebben ook een Av-stand, wat staat voor diafragma voorkeur. In die stand stel je zelf het diafragma en de ISO in, waarna de camera beslist welke sluitertijd hierbij past. Dit kan handig zijn om sneller de camera in te kunnen stellen. Insecten hebben niet altijd het geduld om te wachten tot we de ideale instellingen gevonden hebben.
Bandzweefvlieg in vlucht. Doordat ik niet zo dicht op mijn onderwerp kon komen heb ik de foto flink moeten croppen. Daardoor is de ruis die we normaliter niet zouden zien, toch een beetje zichtbaar. Door het hele grote diafragma zien we alleen het kopje scherp. De hele korte sluitertijd heeft niet voorkomen dat we bewegingsonscherpte in de vleugels zien. Een onscherpte die juist welkom is op deze foto.
Canon EOS 6D MarkI met Canon EF 100mm macro L IS USM
ISO: 500, diafragma: f/2.8, sluitertijd: 1/4000 sec.
Bruinblauwtje in het volle zonlicht. Ondanks de lage ISO en korte sluitertijd zijn de harige uiteinden van de vleugeltips helemaal uitgebeten. Een kleiner diafragma had de belichting wellicht verbeterd maar wel ten koste van de compositie.
Canon EOS 6D MarkII met Canon EF 1000mm macro L IS USM
ISO: 320, diafragma: f/4, sluitertijd: 1/1000 sec.
Oranjetipjes (m) op de pinksterbloem. Een somber aandoende foto die vooral leuk is omdat het tweede mannetje in aantocht is. Omdat ik veel op diafragmavoorkeur fotografeer heeft de camera zelf de sluitertijd op 1/5000 sec. gezet. Dat maakt de vlinder in vlucht scherp, maar heeft de foto onderbelicht. Vanwege de snelheid van het moment had volledig manueel belichten echter helemaal geen foto opgeleverd.
Canon EOS 7D MarkII met Canon EF 1000-400mm L IS USM
ISO: 320, diafragma: f/5.6, sluitertijd: 1/5000 sec.
Dagpauwoog in het gras. Hier had de sluitertijd wel wat korter gemogen omdat de foto nu erg overbelicht is. Daardoor raken gebieden uitgebeten, iets wat je in de nabewerking niet goed meer kunt corrigeren.
Canon EOS 7D MarkII met Canon EF 1000-400mm L IS USM
ISO: 400, diafragma: f/7.1, sluitertijd: 1/400 sec.
Compositie
We hebben nu het onderwerp bepaald, besloten welke apparatuur we nodig hebben en, met inachtneming van factoren zoals de omgeving en het weer, de ideale instellingen bepaald. Afdrukken en klaar dus! Of toch niet?
Als een foto scherp is, en goed belicht, is het technisch een geslaagde foto. Toch is het dan niet per definitie ook een mooie foto. Of een foto als mooi beschouwd wordt, is sterk afhankelijk van de compositie.
Wikipedia geeft de volgende definitie van compositie in beeldende kunst, waar fotografie uiteraard ook onder valt: Compositie is in de beeldende kunst het ordenen van beeldelementen volgens een vooraf bepaalde strategie. Het is een poging tot creëren van orde in de chaos. Het gaat dus over hoe we ons onderwerp plaatsen in het beeldkader.
Wie aan compositie denkt, denkt misschien al snel aan de Gulden Snede, ook wel de Regel van derden genoemd. Hierbij wordt het beeldkader in een grid van negen vlakken verdeeld en dient het onderwerp op een derde van het beeld, dus op een van de snijvlakken van het grid, geplaatst te worden.
Bij dieren is het daarbij wenselijk dat het dier ‘het beeld in kijkt’. Een dier wat op de foto naar rechts kijkt, moet dus links in het beeld geplaatst worden en een dier wat naar boven kijkt, zet je dus niet zo snel bovenin het beeld.
De regel van derden is een hulpmiddel wat je zeker in het begin kan helpen, maar het is geen vaste stelregel waar niet vanaf geweken mag worden.
Bij compositie gaat het ook over smaak van de kijker en de fotograaf en de eigen stijl die de fotograaf aan de foto meegeeft. Naarmate een fotograaf langer fotografeert, gaat hij of zij steeds meer een eigen stijl ontwikkelen.
Compositie bij insecten
Insecten variëren in grootte, maar zijn vaak niet heel groot. Het kan dus regelmatig voorkomen dat je naderhand het beeld wat zal moeten bijsnijden voor een betere compositie. Hou daar rekening mee met het maken van je foto. Hoewel dat allang niet meer bij elke camera van toepassing is, is het middelste scherpstelpunt vaak het snelste. Het voordeel van het plaatsen van het onderwerp in het midden is dat je aan alle kanten ruimte overhoudt om eventueel bij te snijden. Zeker bij insecten die niet lang stilzitten is dit een aanrader. Bij insecten die een poos op dezelfde plek stil zitten kun je uiteraard meteen al wat meer spelen met compositie.
Eigenlijk zijn er twee ‘regels’ om rekening mee te houden:
- Zorg ervoor dat tenminste de ogen altijd scherp zijn
- Zorg ervoor dat het dier de foto in kijkt of de lens in kijkt
Regel 1 is een must, regel 2 is iets minder stellig. Toch helpt het vaak wel voor het verhaal als de kijker de blik van het dier kan vangen. Het moet wel gezegd worden dat insecten niet bepaald een hele sprekende kop hebben…
Zorg er ook voor dat je geen ledematen amputeert van je dier. Zijn de poten verborgen achter begroeiing of iets anders? Laat dan voldoende ruimte over zodat de kijker wel de ruimte ziet waar normaliter de pootjes zouden zijn. Enige uitzondering is het maken van een detailfoto van, meestal, de kop. Maar, zorg er dan wel voor dat je uitsnede logisch is.
Scherpte bij macro
Bij macrofotografie draait het allemaal om het zichtbaar maken van details die met het blote oog niet of nauwelijks zichtbaar zijn. Dat begint ermee dat we dicht op ons onderwerp fotograferen, maar werkt ook beter als het onderwerp loskomt van de omgeving. Zoals we inmiddels weten zorgen we daarvoor door het diafragma ver open te zetten (f-getal dus laag). Dat heeft wel tot gevolg dat de scherptediepte klein is en levert ons het dilemma op hoeveel we scherp willen hebben van het onderwerp en hoeveel we willen inleveren op de onscherpte van de achtergrond. Idealiter hebben we de achtergrond volledig onscherp en het dier juist helemaal scherp. In de praktijk is dat lastig. Bedenk ook dat hoe verder je onderwerp van de achtergrond vandaan is, hoe onscherper die achtergrond wordt bij een groot diafragma. Hoe dichter het onderwerp op de achtergrond zit, hoe onrustiger die achtergrond zal blijven. Een vlinder die op een madeliefje zit van bovenaf fotograferen zal je dus nooit een geslaagde foto opleveren als je eigenlijk die achtergrond mooi rustig had willen hebben.
Grote kans dat er net een briesje komt waardoor, ook bij een hele korte sluitertijd, de vleugels van je vlinder net buiten het scherpstelgebied terechtkomen. Of je insect doet net een stapje naar voren. Om de kans op een goede foto te vergroten is het daarom handig om meerdere foto’s snel achter elkaar te maken (de zogenaamde burst-modus). Bij insecten in vlucht is dit bijna een must.
Waar we bij grotere dieren vaak echt het hele dier scherp willen, is dat bij macro gelukkig anders. Als uitgangspunt kun je bijvoorbeeld nemen dat bij een zij-profiel je het hele zij-aanzicht scherp wil hebben. Kijkt het insect de camera (bijna) frontaal in, dan volstaat het ook om alleen de kop scherp te hebben.
Wat ten aanzien van het diafragma nog handig is om te weten:
- Hoe verder je inzoomt (hoe meer millimeters dus), hoe kleiner de scherptediepte is bij dezelfde diafragma grootte)
- Hoe dichter je op je onderwerp komt, hoe kleiner de scherptediepte is bij dezelfde diafragma-grootte)
Juist bij macrofotografie, waarbij het echt gaat om de details, draait het om haarscherpe foto’s. Waar je bij een landschapje nog weleens wegkomt met een minuscuul beetje onscherpte, gaat je dat bij macrofotografie echt niet lukken. Heb je de mogelijkheid, probeer dan meerdere instellingen uit tijdens het fotograferen. De beste optie kun je er bij het nabewerken wel uitpikken.
Grote roodoogjuffer in het riet. Hoewel de kop scherp is, is het qua compositie geen fijne foto. De stengels op de achtergrond maken de foto onrustig en doordat de libelle ons niet aankijkt, is er weinig verbinding met het beestje. Een foto voor de waarneming.
Canon EOS 6D MarkII met Canon EF 100mm macro L IS USM
ISO: 400, diafragma: f/5, sluitertijd: 1/1600 sec.
Icarusblauwtje op het riet. Op deze foto is heel goed te zien hoe klein de scherptediepte is. Je ziet dat maar een klein deel van de rietstengel scherp is. De vlinder staat nagenoeg volledig in dat gebied. Verder zit de vlinder op een derde en kijkt hij keurig de foto in.
Canon EOS 6D MarkII met Canon EF 1000 mm macro L IS USM
ISO: 400, diafragma: f/3.5, sluitertijd: 1/2500 sec.
Parende icarusblauwtjes. Hoewel de achtergrond niet egaal is, is hij vaag genoeg om de vlinders los te laten komen van de achtergrond. De achtergrond is zo vaag dat we alleen kunnen raden dat het dezelfde bloemetjes zijn als waar de vlinders opzitten. Het geeft meer omgevingsinformatie zonder dat het storend is.
Canon EOS 6D MarkII met Canon EF 1000 mm macro L IS USM
ISO: 320, diafragma: f/7.1, sluitertijd: 1/1000 sec.
Kegelbijvlieg, keurig op een derde in de foto. We zien duidelijk de tak en de bloesem, de achtergrond is volledig onscherp en egaal. Wat deze foto extra fijn maakt is dat de kleuren niet contrasteren. Ook kleurgebruik kan onderdeel zijn van je compositie.
Canon EOS 6D MarkII met Canon EF 1000 mm macro L IS USM
ISO: 400, diafragma: f/8, sluitertijd: 1/320 sec.
Tips bij het fotograferen
Nu we zo’n beetje alle voorbereiding gedaan hebben, is het tijd om te gaan fotograferen. De beste tip die ik je daarbij kan geven is: heb geduld! Dat, en wees goed voorbereid.
Staar je niet blind op 1 soort. Hoewel ik voorstander ben van het bedenken van het onderwerp voordat je op pad gaat, is het ook zonde als je dat dier niet tegenkomt en daarom zonder foto’s thuiskomt. Het kan prima zo zijn dat dat Icarusblauwtje net weg is, maar er wel een prachtige libelle voor je neus op een sprietje zit.
Storende elementen, zoals een grasspriet door je beeld heen, zijn heel vervelend. Hoewel ik er niet zoveel moeite mee heb om dat ene sprietje weg te halen, zou ik je niet aanraden om een hele setting te gaan creëeren, om er vervolgens achter te komen dat je onderwerp reeds gevlogen is en ook niet meer terugkomt op die plek. Voorkom verstoring. Heb je toch wat storends in beeld? Kijk dan of een ander perspectief dat probleem oplost, maak toch de foto of wacht op een beter moment op een betere plek.
Wat mij helpt bij, met name vlinders, is om alert te zijn op hun gedrag. Mijn ervaring bij oranjetipjes bijvoorbeeld is dat ze vaak hetzelfde rondje vliegen. Daarom heeft het bij deze vlindersoort zin om ze op te wachten op een bepaalde plek. Dat geeft mij de kans om mijn camera vast in te stellen en op mijn beurt zorg ik voor de minste verstoring. Het oranjetipje is overigens een vlinder die het, in actieve modus, niet zal toelaten dat je dicht op hem komt met een macrolens. Een telelens en wat meer afstand werkt hier echt beter.
De kans op het zien van insecten is veel groter bij mooi weer en helemaal bij zonnig weer. Toch kan die zon een grote vijand zijn, bijvoorbeeld door het creëeren van storende schaduwen of keihard licht. Fotograferen als het bewolkt weer is, kan dan een betere optie zijn. Bij wat kouder weer heb je kans dat vlinders rustiger zijn. Een klein dipje in temperatuur kan er zelfs voor zorgen dat een vlinder even helemaal niet vliegt. Dat wil niet zeggen dat hij niet schrikt van je, dus blijf daar rekening mee houden. Het levert je echter wel een goed moment op voor een goede foto, omdat je meer tijd hebt om te experimenteren met instellingen en compositie.
Als je het territorium van een bepaalde vlinder of libelle hebt ontdekt, kan het lonen om, aan het einde van de dag, ze proberen te volgen naar hun slaapplaats. Dat kan je hele mooie foto’s opleveren bij zonsopkomst, zeker met dauwdruppels in het gras of zelfs op de vlinder of libelle (of ander insect natuurlijk).
Een ander mooi moment om vast te leggen is de paring van libellen en vlinders. Libellen vormen bij de paring wat we noemen een paringswiel. Vlinders zitten met de achterkanten naar elkaar toe. De paring bij vlinders duurt best wel een tijdje, maar ze kunnen wel vliegen tijdens de paring. Ook, of juist, hierbij geldt dus dat je ze niet moet verstoren.
Het fotograferen van insecten is een uitdaging, maar ook een leuke sport. Het leert je veel over belichtingsinstellingen, compositie en het snel aanpassen aan de omstandigheden. Door veel uit te proberen kun je veel leren.
Bewerk je foto’s altijd na achteraf. Het gaat te ver om daar in deze blog tot in detail op in te gaan. Bekende programma’s zijn natuurlijk Adobe Photoshop en Adobe Lightroom, die allebei ook een gratis app hebben voor op de smartphone, maar er zijn ook legio andere (goedkopere of gratis) programma’s te vinden. Kijk in elk geval bij het nabewerken naar je compositie.
Het paringswiel van de kanaaljuffers. Technisch geen hele mooie foto, maar het moment is wel leuk.
Canon EOS 6D MarkI met Canon EF 100mm macro L IS USM
ISO: 400, diafragma: f/7.1, sluitertijd: 1/500 sec.
Parende oranjetipjes. Het is goed te zien dat het mannetje wel oranjetipjes heeft en het vrouwtje niet.
Canon EOS 7D MarkII met Canon EF 1000-400 mm L IS USM
ISO: 400, diafragma: f/8, sluitertijd: 1/400 sec.
Parende icarusblauwtjes. Het leuke is dat er een derde blauwtje bij zit. Verder zien we nog twee soldaatjes op de bloem.
Canon EOS 6D MarkII met Canon EF 1000 mm macro L IS USM
ISO: 320, diafragma: f/5, sluitertijd: 1/1250 sec.
Oranjetipjes. Het vrouwtje heeft haar achterlijfje omhoog ten teken dat ze al bevrucht is en probeert zo de avances van het mannetje af te wijzen. Een leuk moment om vast te leggen. Hier zijn wel wat storende elementen in de foto. Soms moet je kiezen, het moment of de ideale foto.
Canon EOS 7D MarkII met Canon EF 1000-400 mm L IS USM
ISO: 400, diafragma: f/6.3, sluitertijd: 1/2500 sec.
Tot slot
Een goede foto is er eentje die een verhaal vertelt. Dat hoeft echt niet een van te voren bedacht verhaal te zijn. Bij studiofotografie werk je meestal met een van te voren bedacht concept, in de vrije natuur is fotografie veel spontaner.
Laat je niet uit het veld slaan als je na een eerste poging niet tevreden bent. Er komt vanzelf een nieuwe kans. Om te oefenen met instellingen kun je bijvoorbeeld ook bloemen fotograferen.
Meer zien? Kijk dan tussen de series op de website.
Heb je vragen of wil je meer weten over deze of andere blogs? Neem dan contact op met me. Heb je tips voor een onderwerp of wil je graag meer weten over een onderwerp waar ik nog niet over geschreven heb? Dan hoor ik het ook graag!